9.29.2013

inleiding

De Griekse cultuur is de bakermat van de West-Europese beschaving. Algemene kenmerken zijn de ontwikkeling van filosofie, wetenschap en literatuur. Het oude Griekenland werd gevormd door een aantal staten, die onderling weinig contacten hadden. Het bestuur werd vanaf 530 vC op democratische grondslag gevoerd. De kunst kenmerkte zich door eenvoud en harmonie en had als doel de gemeenschap te dienen.

Het evenwicht, de harmonie, was een belangrijk begrip in de Klassieke Oudheid. Optimale harmonie werd als teken van Goddelijkheid beschouwd. In de opvoeding van de jonge Grieken werd veel zorg besteed aan het in evenwicht brengen van lichaam en geest. Sport was daarom belangrijk. De Grieken streefden naar “een gezonde geest in een gezond lichaam”. De eerste Olympische Spelen werden gehouden in het jaar 776 v.C

Men streefde naar perfectie van zowel de uiterlijke als de innerlijke schoonheid. Aan de ontwikkeling van het denken kon men veel tijd besteden, omdat slaven het werk deden (vrije tijd noemde men scholè). In de Griekse Oudheid werd de mens als het middelpunt van het heelal gezien, de mens stond als zelfstandig functionerend individu centraal. Daarnaast speelde religie, die gebaseerd was op mythen, een belangrijke rol.

wat vooraf ging

Van ca. 3500 tot ongeveer 1450 vC. (in de bronstijd) bloeide op het eiland Kreta de zogenaamde Minoïsche beschaving, vernoemd naar Minos, de koning van Kreta. Bij Knossos ligt nog een 'Minoïsch' paleis uit deze periode. Van hieruit werd er handel gedreven, Kreta lag op de kruising van vele zeevaartroutes. Op een fresco uit 1650 vC zijn boten met enkele mast en zeil afgebeeld, waarin handel werd gedreven. Deze schepen worden vergezeld door vrolijke dolfijnen. Ook het paleis van Knossos is gedecoreerd met dolfijnen.
fresco ca 1650 vC
In Griekenland ontwikkelde zich vanuit de Minoïsche cultuur van 1600 tot 1200 vC. de Myceense beschaving
de leeuw(in)enpoort bij het paleis te Mycene - 13de eeuw vC.
In de eeuwen daarna werden de paleizen verwoest en verlaten, er volgde een periode van volksverhuizingen, chaos en ontwrichting in alle gebieden rond het oostelijke deel van de Middellandse Zee.
In de achtste eeuw ontwikkelden zich vele ministaatjes, de poleis (stadstaten). Tijdens deze Archaïsche periode vestigden de Grieken zich ook langs de kusten van de Middellandse en Zwarte Zee, waar overal nieuwe poleis werden gesticht. Toen begon ook de culturele bloei: rond de achtste eeuw v.C. namen de Grieken het alfabetisch schrift over van de Feniciërs. Homerus schreef rond 700 vC. de epische gedichten over de Trojaanse oorlog, de Ilias en de Odyssee, en in de Archaïsche periode ontwikkelden zich ook de vroege beeldhouwkunst en de vaasschilderkunst.

mythologie

Oorspronkelijk betekende de term mythe: gesproken woord of vertelling. De religie van de Grieken en Romeinen uit de Klassieke Oudheid was gebaseerd op verhalen over de Godenwereld. Er was sprake van polytheïsme: geloof in meerdere goden. In de Klassieke tijd hadden deze verhalen dezelfde betekenis als in de christelijke Middeleeuwen de verhalen uit de bijbel. In iedere beschaving probeert de mens vat te krijgen op de dingen die om hem heen gebeuren: mythen ‘verklaren’ natuurverschijnselen en geven een uitleg aan het ontstaan van de wereld en de mensheid. Er zat ook een moraal in elk verhaal over Goden en helden, ze waren een voorbeeld voor de mensheid.
In de Griekse prehistorie werden de mythen mondeling overgeleverd. Ook zangers trokken rond om de verhalen te verspreiden. De eerste geschreven verzameling mythen is het werk van Homerus. In de 9e eeuw voor Christus verzamelde hij traditionele verhalen. De boeken die we van hem kennen zijn:
- de Ilias (over de Trojaanse oorlog)
- de Odyssee (over de omzwervingen van Odysseus).
In door Homeros vastgelegde religieuze verhalen, woonden de goden op de Olympus. Hun familieleven is een getrouwe afspiegeling van menselijke verhoudingen: ze maken ruzies en pret, zijn ontrouw en er is jaloezie en wraak. De belangrijkste God was Zeus. Hij was getrouwd met Hera, maar verwekte vele kinderen bij andere vrouwen. Naast dit proza is het werk van Griekse dichters, tragedie- en historieschrijvers en van de filosofen nog steeds een belangrijke inspiratiebron.

stijlperioden

De bloei van de Griekse Oudheid beslaat ongeveer 650 jaar en duurde van ca. 800 tot 50 vC. Er zijn fasen van ontwikkeling, bloei en verval. Deze perioden worden de archaïsche, klassieke en hellenistische periode genoemd.
  • Archaïsch + 800 – 500 vC 
  • Klassiek   + 500 – 350 vC 
  • Hellenisme: + 350 – 50 vC

De Archaïsche periode beslaat de periode van 800 tot 500 voor Christus. Het woord archaïsch betekent vrij vertaald 'uit het begin'. In deze tijd werden de eerste grote tempels gebouwd en ook de schilderkunst en monumentale beeldhouwkunst kwam tot ontwikkeling.

De Klassieke periode beslaat de periode van ongeveer 500 tot 350 voor Christus. In deze periode kwamen vrijwel alle denkbare cultuuruitingen tot grote bloei: filosofie, politiek, literatuur, muziek, schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur. De verworvenheden uit deze tijd zijn in de loop van de geschiedenis van zoveel betekenis en invloed gebleken, dat deze periode klassiek wordt genoemd. 

De Hellenistische periode beslaat de periode van ongeveer 350 tot 50 voor Christus. Deze tijd begint met de veroveringen van Alexander de Grote. Zijn rijk strekte zich uit van Griekenland tot ver in het Midden-Oosten. Na verloop van tijd nam de macht van de Grieken echter steeds verder af.

De leidende positie van Griekenland werd in de tweede eeuw voor Christus overgenomen door de Romeinen.

filosofie

De Griekse filosofen Plato en Aristoteles worden nog steeds gelezen. Zij dachten verschillend over kunst.

Plato (ca 427-347 vC) onderscheidde twee werelden. Naast de werkelijkheid zoals wij die zien bestaat er een wereld waarin alles volmaakt is. Dit is de “ideeënwereld”. De dingen in onze waarneembare wereld zijn een afspiegeling van ‘de ideeën’ uit deze ideeënwereld. Zuivere schoonheid bestaat alleen in de ideeënwereld. Mooie dingen zijn mooi, omdat ze lijken op de zuivere schoonheid uit de ideeënwereld. 
Plato stelde: eerst was er het idee 'stoel'. Vervolgens maakte een ambachtsman zo'n zitmeubel, waarbij hij goed nadacht over het materiaal en de vormgeving. De kunstenaar die deze stoel schildert (het nagemaakte idee nabootst), maakt alleen maar een kopie van een kopie, hij imiteert een imitatie.

Onder schoonheid versta ik niet de schoonheid van mensen, landschappen en dieren, maar de schoonheid van rechte lijnen, cirkels en geometrische figuren die daaruit gevormd kunnen worden. Deze bevatten niet alleen een betrekkelijke schoonheid, maar een eeuwige en absolute”.

Plato had daarom niet veel waardering voor de realistische kunst van de Grieken. Hij vond dat een goede ambachtsman veel belangrijker werk deed dan een dichter of beeldhouwer. Plato's gedachten over kunst worden bepaald door de vraag naar de waarheid. Voor hem was filosofie de ware kunst, de 'hoogste muze', omdat filosofen zoeken naar de waarheid. De vroeg-Griekse, archaïsche stijl kon hij nog wel waarderen, omdat deze beelden streng gestileerd waren. Maar de Hellenistische beelden zag hij als onechte, tweedehands nabootsing. 

Het Griekse woord voor nabootsing is mimesis, Plato vond dat alle kunst mimesis is. 


Aristoteles (384-322 vC) was een leerling van Plato. Deze filosoof, onder andere de leermeester van Alexander de Grote, had een andere opvatting over kunst. Hij stelde: “Onze zintuigen zijn de poorten tot de werkelijkheid”. Voor hem hing het belang van mimesis (nabootsing in de kunst), samen met zijn analyse van wat er in het theater bij een Griekse tragedie gebeurt: daarin wordt getoond hoe de mens zijn noodlot ondergaat. De boodschap van de Griekse treurspelen is dat mensen hoogmoedig zijn. Zij denken hun noodlot te kunnen ontlopen, maar dat kan niemand. Daarom is de gedachte dat wij eraan zouden kunnen ontsnappen een verkeerde gedachte.
Aristoteles stelde dat wij door met een toneelstuk mee te leven en sympathie op te vatten voor tragische helden zoals Oedipus, onze eigen hoogmoed gaan zien. Het zien van een dramatisch noodlotsverhaal brengt in ons een hevige emotie teweeg die ons tot tranen kan roeren. Op zo'n moment komen we tot zelfinzicht, reinigen wij onze ziel van het idee dat we ons noodlot zouden kunnen ontlopen. Het Griekse woord voor reiniging luidt catharsis. Mimesis is essentieel voor de morele catharsis, stelde Aristoteles.

De tegenstelling tussen de opvattingen van Plato en Aristoteles komt tot uitdrukking in de kunst van hun eigen tijd. De archaïsche kunst, die Plato nog wel kon waarderen, is een Griekse aanpassing van de strenge Egyptische voorbeelden. Deze stijl is abstraherend en geometrisch van karakter, de klassieke stijl was hem te realistisch. In de vroege kouros-beelden werden individuele kenmerken weggelaten. Later zouden die in de Hellenistische periode, in de geest van Aristoteles, juist worden geaccentueerd.


Met klassieke kunst wordt over het algemeen alle kunst uit de Grieks-Romeinse beschaving van ca. 1000 voor Christus tot ca. 500 na Christus bedoeld. Deze tijdlijn laat dus maar een deel van deze periode, de Griekse periode, zien. Tijdens de veroveringen van Alexander de Grote werden er in het kielzog van zijn legers in veel nieuwe steden gesticht (die allemaal de naam Alexandrië kregen). Deze kolonie-steden werden vaak door generaals bestuurd en waren op de handel of op de landbouw gericht. 
Hoewel Alexander jong stierf, liet hij zo een breed spoor van Griekse culturele invloed achter in de veroverde gebieden, een van de redenen waarom de Griekse cultuur zo bepalend is geweest voor latere ontwikkelingen. Tot in India worden nog steeds restanten van Griekse bouwwerken opgegraven.

De klassieke kunst heeft grote invloed gehad op ontwikkelingen in de kunst van het Westen:
· tijdens de Renaissance werd een 'wedergeboorte' van de klassieke oudheid bepleit.
· In de achttiende en negentiende eeuw volgden de classicisten nauwgezet de voorbeelden uit de oudheid.
· In de twintigste eeuw beleefde de klassieke oudheid een revival als onderdeel van het postmodernisme.